Main Index: Hollands Statenvertaling

 

Spreuken van Salomo 1

[1] [2] [3] [4] [5] [6] [7] [8] [9] [10] [11] [12] [13] [14] [15] [16] [17] [18] [19] [20] [21] [22] [23] [24] [25] [26] [27] [28] [29] [30] [31]

SPREUKEN 1:1 De spreuken van Salomo, den zoon van David, den koning van Israel,

SPREUKEN 1:2 Om wijsheid en tucht te weten; om te verstaan redenen des verstands;

SPREUKEN 1:3 Om aan te nemen onderwijs van goed verstand, gerechtigheid, en recht, en billijkheden;

SPREUKEN 1:4 Om den slechten kloekzinnigheid te geven, den jongeling wetenschap en bedachtzaamheid.

SPREUKEN 1:5 Die wijs is, zal horen, en zal in lere toenemen; en die verstandig is, zal wijzen raad bekomen;

SPREUKEN 1:6 Om te verstaan een spreuk en de uitlegging, de woorden der wijzen en hun raadselen.

SPREUKEN 1:7 De vrees des HEEREN is het beginsel der wetenschap; de dwazen verachten wijsheid en tucht.

SPREUKEN 1:8 Mijn zoon! hoor de tucht uws vaders, en verlaat de leer uwer moeder niet;

SPREUKEN 1:9 Want zij zullen uw hoofd een aangenaam toevoegsel zijn, en ketenen aan uw hals.

SPREUKEN 1:10 Mijn zoon! indien de zondaars u aanlokken, bewillig niet;

SPREUKEN 1:11 Indien zij zeggen: Ga met ons, laat ons loeren op bloed, ons versteken tegen den onschuldige, zonder oorzaak;

SPREUKEN 1:12 Laat ons hen levend verslinden, als het graf; ja, geheel en al, gelijk die in den kuil nederdalen;

SPREUKEN 1:13 Alle kostelijk goed zullen wij vinden, onze huizen zullen wij met roof vullen.

SPREUKEN 1:14 Gij zult uw lot midden onder ons werpen; wij zullen allen een buidel hebben.

SPREUKEN 1:15 Mijn zoon! wandel niet met hen op den weg; weer uw voet van hun pad.

SPREUKEN 1:16 Want hun voeten lopen ten boze; en zij haasten zich om bloed te storten.

SPREUKEN 1:17 Zekerlijk, het net wordt tevergeefs gespreid voor de ogen van allerlei gevogelte;

SPREUKEN 1:18 En deze loeren op hun eigen bloed, en versteken zich tegen hun zielen.

SPREUKEN 1:19 Zo zijn de paden van een iegelijk, die gierigheid pleegt; zij zal de ziel van haar meester vangen.

SPREUKEN 1:20 De opperste Wijsheid roept overluid daarbuiten; Zij verheft Haar stem op de straten.

SPREUKEN 1:21 Zij roept in het voorste der woelingen; aan de deuren der poorten spreekt Zij Haar redenen in de stad;

SPREUKEN 1:22 Gij slechten! hoe lang zult gij de slechtigheid beminnen, en de spotters voor zich de spotternij begeren, en de zotten wetenschap haten?

SPREUKEN 1:23 Keert u tot Mijn bestraffing; ziet, Ik zal Mijn Geest ulieden overvloediglijk uitstorten; Ik zal Mijn woorden u bekend maken.

SPREUKEN 1:24 Dewijl Ik geroepen heb, en gijlieden geweigerd hebt; Mijn hand uitgestrekt heb, en er niemand was, die opmerkte;

SPREUKEN 1:25 En gij al Mijn raad verworpen, en Mijn bestraffing niet gewild hebt;

SPREUKEN 1:26 Zo zal Ik ook in ulieder verderf lachen; Ik zal spotten, wanneer uw vreze komt.

SPREUKEN 1:27 Wanneer uw vreze komt gelijk een verwoesting, en uw verderf aankomt als een wervelwind; wanneer u benauwdheid en angst overkomt;

SPREUKEN 1:28 Dan zullen zij tot Mij roepen, maar Ik zal niet antwoorden; zij zullen Mij vroeg zoeken, maar zullen Mij niet vinden;

SPREUKEN 1:29 Daarom, dat zij de wetenschap gehaat hebben, en de vreze des HEEREN niet hebben verkoren.

SPREUKEN 1:30 Zij hebben in Mijn raad niet bewilligd; al Mijn bestraffingen hebben zij versmaad;

SPREUKEN 1:31 Zo zullen zij eten van de vrucht van hun weg, en zich verzadigen met hun raadslagen.

SPREUKEN 1:32 Want de afkering der slechten zal hen doden, en de voorspoed der zotten zal hen verderven.

SPREUKEN 1:33 Maar die naar Mij hoort, zal zeker wonen, en hij zal gerust zijn van de vreze des kwaads.