Spreuken van Salomo 19 [1]
[2]
[3]
[4]
[5]
[6]
[7]
[8]
[9]
[10]
[11]
[12]
[13]
[14]
[15]
[16]
[17]
[18]
[19]
[20]
[21]
[22]
[23]
[24]
[25]
[26]
[27]
[28]
[29]
[30]
[31]
SPREUKEN 19:1 De arme, in zijn oprechtheid wandelende, is beter dan de verkeerde van lippen, en die een zot is.
SPREUKEN 19:2 Ook is de ziel zonder wetenschap niet goed; en die met de voeten haastig is, zondigt.
SPREUKEN 19:3 De dwaasheid des mensen zal zijn weg verkeren; en zijn hart zal zich tegen den HEERE vergrammen.
SPREUKEN 19:4 Het goed brengt veel vrienden toe; maar de arme wordt van zijn vriend gescheiden.
SPREUKEN 19:5 Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugenen blaast, zal niet ontkomen.
SPREUKEN 19:6 Velen smeken het aangezicht des prinsen; en een ieder is een vriend desgenen, die giften geeft.
SPREUKEN 19:7 Al de broeders des armen haten hem; hoeveel te meer gaan zijn vrienden verre van hem! Hij loopt hen na met woorden, die niets zijn.
SPREUKEN 19:8 Die verstand bekomt, heeft zijn ziel lief; hij neemt de verstandigheid waar, om het goede te vinden.
SPREUKEN 19:9 Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugenen blaast, zal vergaan.
SPREUKEN 19:10 De weelde staat een zot niet wel; hoeveel te min een knecht te heersen over vorsten!
SPREUKEN 19:11 Het verstand des mensen vertraagt zijn toorn; en zijn sieraad is de overtreding voorbij te gaan.
SPREUKEN 19:12 Des konings gramschap is als het brullen eens jongen leeuws; maar zijn welgevallen is als dauw op het kruid.
SPREUKEN 19:13 Een zotte zoon is zijn vader grote ellende; en de kijvingen ener vrouw als een gestadig druipen.
SPREUKEN 19:14 Huis en goed is een erve van de vaderen; maar een verstandige vrouw is van den HEERE.
SPREUKEN 19:15 Luiheid doet in diepen slaap vallen; en een bedriegelijke ziel zal hongeren.
SPREUKEN 19:16 Die het gebod bewaart, bewaart zijn ziel; die zijn wegen veracht, zal sterven.
SPREUKEN 19:17 Die zich des armen ontfermt, leent den HEERE, en Hij zal hem zijn weldaad vergelden.
SPREUKEN 19:18 Tuchtig uw zoon, als er nog hoop is; maar verhef uw ziel niet, om hem te doden.
SPREUKEN 19:19 Die groot is van grimmigheid, zal straf dragen; want zo gij hem uitredt, zo zult gij nog moeten voortvaren.
SPREUKEN 19:20 Hoor raad, en ontvang tucht, opdat gij in uw laatste wijs zijt.
SPREUKEN 19:21 In het hart des mans zijn veel gedachten; maar de raad des HEEREN, die zal bestaan.
SPREUKEN 19:22 De wens des mensen is zijn weldadigheid; maar de arme is beter dan een leugenachtig man.
SPREUKEN 19:23 De vreze des HEEREN is ten leven; want men zal verzadigd zijnde vernachten; met het kwaad zal men niet bezocht worden.
SPREUKEN 19:24 Een luiaard verbergt de hand in den boezem, en hij zal ze niet weder aan zijn mond brengen.
SPREUKEN 19:25 Sla den spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen.
SPREUKEN 19:26 Wie den vader verwoest, of de moeder verjaagt, is een zoon, die beschaamd maakt, en schande aandoet.
SPREUKEN 19:27 Laat af, mijn zoon, horende de tucht, af te dwalen van de redenen der wetenschap.
SPREUKEN 19:28 Een Belialsgetuige bespot het recht; en de mond der goddelozen slokt de ongerechtigheid in.
SPREUKEN 19:29 Gerichten zijn voor de spotters bereid, en slagen voor den rug der zotten.