Job 8 [1]
[2]
[3]
[4]
[5]
[6]
[7]
[8]
[9]
[10]
[11]
[12]
[13]
[14]
[15]
[16]
[17]
[18]
[19]
[20]
[21]
[22]
[23]
[24]
[25]
[26]
[27]
[28]
[29]
[30]
[31]
[32]
[33]
[34]
[35]
[36]
[37]
[38]
[39]
[40]
[41]
[42]
JOB 8:1 Toen antwoordde Bildad, de Suhiet, en zeide:
JOB 8:2 Hoe lang zult gij deze dingen spreken, en de redenen uws monds een geweldige wind zijn?
JOB 8:3 Zou dan God het recht verkeren, en zou de Almachtige de gerechtigheid verkeren?
JOB 8:4 Indien uw kinderen gezondigd hebben tegen Hem, Hij heeft hen ook in de hand hunner overtreding geworpen.
JOB 8:5 Maar indien gij naar God vroeg zoekt, en tot den Almachtige om genade bidt;
JOB 8:6 Zo gij zuiver en recht zijt, gewisselijk zal Hij nu opwaken, om uwentwil, en Hij zal de woning uwer gerechtigheid volmaken.
JOB 8:7 Uw beginsel zal wel gering zijn; maar uw laatste zal zeer vermeerderd worden.
JOB 8:8 Want vraag toch naar het vorige geslacht, en bereid u tot de onderzoeking hunner vaderen.
JOB 8:9 Want wij zijn van gisteren en weten niet; dewijl onze dagen op de aarde een schaduw zijn.
JOB 8:10 Zullen die u niet leren, tot u spreken, en uit hun hart redenen voortbrengen?
JOB 8:11 Verheft zich de bieze zonder slijk? Groeit het rietgras zonder water?
JOB 8:12 Als het nog in zijn groenigheid is, hoewel het niet afgesneden wordt, nochtans verdort het voor alle gras.
JOB 8:13 Alzo zijn de paden van allen, die God vergeten; en de verwachting des huichelaars zal vergaan.
JOB 8:14 Van denwelke zijn hoop walgen zal; en zijn vertrouwen zal zijn een huis der spinnekop.
JOB 8:15 Hij zal op zijn huis leunen, maar het zal niet bestaan; hij zal zich daaraan vasthouden, maar het zal niet staande blijven.
JOB 8:16 Hij is sappig voor de zon, en zijn scheuten gaan over zijn hof uit.
JOB 8:17 Zijn wortelen worden bij de springader ingevlochten; hij ziet een stenige plaats.
JOB 8:18 Maar als God hem verslindt uit zijn plaats, zo zal zij hem loochenen, zeggende: Ik heb u niet gezien.
JOB 8:19 Zie, dat is de vreugde zijns wegs; en uit het stof zullen anderen voortspruiten.
JOB 8:20 Zie, God zal den oprechte niet verwerpen; Hij vat ook de boosdoeners niet bij de hand;
JOB 8:21 Totdat Hij uw mond met gelach vervulle, en uw lippen met gejuich.
JOB 8:22 Uw haters zullen met schaamte bekleed worden; en de tent der goddelozen zal niet meer zijn.