Main Index: Hollands Statenvertaling

 

Job 12

[1] [2] [3] [4] [5] [6] [7] [8] [9] [10] [11] [12] [13] [14] [15] [16] [17] [18] [19] [20] [21] [22] [23] [24] [25] [26] [27] [28] [29] [30] [31] [32] [33] [34] [35] [36] [37] [38] [39] [40] [41] [42]

JOB 12:1 Maar Job antwoordde en zeide:

JOB 12:2 Trouwens, omdat gijlieden het volk zijt, zo zal de wijsheid met ulieden sterven!

JOB 12:3 Ik heb ook een hart even als gijlieden, ik zwicht niet voor u; en bij wien zijn niet dergelijke dingen?

JOB 12:4 Ik ben het, die zijn vriend een spot is, maar roepende tot God, Die hem verhoort; de rechtvaardige en oprechte is een spot.

JOB 12:5 Hij is een verachte fakkel, naar de mening desgenen, die gerust is; hij is gereed met den voet te struikelen.

JOB 12:6 De tenten der verwoesters hebben rust, en die God tergen, hebben verzekerdheden, om hetgene God met Zijn hand toebrengt.

JOB 12:7 En waarlijk, vraag toch de beesten, en elkeen van die zal het u leren; en het gevogelte des hemels, dat zal het u te kennen geven.

JOB 12:8 Of spreek tot de aarde, en zij zal het u leren; ook zullen het u de vissen der zee vertellen.

JOB 12:9 Wie weet niet uit alle deze, dat de hand des HEEREN dit doet?

JOB 12:10 In Wiens hand de ziel is van al wat leeft, en de geest van alle vlees des mensen.

JOB 12:11 Zal niet het oor de woorden proeven, gelijk het gehemelte voor zich de spijze smaakt?

JOB 12:12 In de stokouden is de wijsheid, en in de langheid der dagen het verstand.

JOB 12:13 Bij Hem is wijsheid en macht; Hij heeft raad en verstand.

JOB 12:14 Ziet, Hij breekt af, en het zal niet herbouwd worden; Hij besluit iemand, en er zal niet opengedaan worden.

JOB 12:15 Ziet, Hij houdt de wateren op, en zij drogen uit; ook laat Hij ze uit, en zij keren de aarde om.

JOB 12:16 Bij Hem is kracht en wijsheid; Zijns is de dwalende, en die doet dwalen.

JOB 12:17 Hij voert de raadsheren beroofd weg, en de rechters maakt Hij uitzinnig,

JOB 12:18 Den band der koningen maakt Hij los, en Hij bindt den gordel aan hun lenden.

JOB 12:19 Hij voert de oversten beroofd weg, en de machtigen keert Hij om.

JOB 12:20 Hij beneemt den getrouwen de spraak, en der ouden oordeel neemt Hij weg.

JOB 12:21 Hij giet verachting over de prinsen uit, en Hij verslapt den riem der geweldigen.

JOB 12:22 Hij openbaart de diepten uit de duisternis, en des doods schaduwe brengt Hij voort in het licht.

JOB 12:23 Hij vermenigvuldigt de volken, en verderft ze; Hij breidt de volken uit, en leidt ze.

JOB 12:24 Hij neemt het hart van de hoofden des volks der aarde weg, en doet hen dwalen in het woeste, waar geen weg is.

JOB 12:25 Zij tasten in de duisternis, waar geen licht is; en Hij doet hen dwalen, als een dronkaard.